
Jurisprudentie
BG4106
Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800395/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800395/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst (hierna: het college) een verzoek van [appellanten] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot het hondenpension op de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Uitspraak
200800395/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Bronckhorst
en
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst (hierna: het college) een verzoek van [appellanten] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot het hondenpension op de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2007 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 22 september 2008 zijn nadere stukken ontvangen van [appellanten]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze daarop naar voren te brengen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2008, waar [appellant], in persoon, en bijgestaan door [gemachtigde] en het college vertegenwoordigd door mr. A.J. IJsseldijk, in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is vergunninghoudster vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] voeren aan geluidoverlast te ondervinden van het hondenpension. Zij menen dat de geluidvoorschriften voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau worden overschreden. Zij wijzen er in dit verband op dat de in opdracht van het college uitgevoerde geluidmetingen niet onder een representatieve bedrijfssituatie hebben plaatsgevonden. Volgens hen waren er ten tijde van de metingen te weinig honden aanwezig en is er geen rekening gehouden met een cumulatie van het maximale geluidniveau doordat honden tegelijk blaffen. Zij zijn van mening dat het college ten onrechte uit de geluidmetingen concludeert dat aan de geluidvoorschriften wordt voldaan. In dit verband verwijzen zij naar een in hun opdracht door Akoestisch Buro Tideman opgesteld geluidrapport.
2.1.1. Het college stelt naar aanleiding van het verzoek om handhaving aan Adviesburo Van der Boom opdracht te hebben gegeven om geluidmetingen uit te voeren. Hieruit zou blijken dat het hondenpension aan de geluidvoorschriften voldoet. Volgens het college is het onderzoek tijdens het drukke seizoen uitgevoerd en is er derhalve sprake van een representatieve bedrijfssituatie.
2.1.2. Uit de stukken waaronder het deskundigenbericht blijkt dat ten tijde van de geluidmetingen hoogstens 30 honden in het pension aanwezig waren terwijl het volgens de vergunning maximaal te houden aantal van 50 honden regelmatig in de inrichting aanwezig is. Hieruit volgt dat het college zich niet zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de geluidmetingen is komen vast te staan dat aan de geluidvoorschriften wordt voldaan. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten, alsmede met artikel 3:46 van die wet dat eist dat een besluit berust op een deugdelijke motivering. Deze beroepsgrond treft doel.
2.2. [appellanten] voeren aan dat het pension in strijd met de vergunning niet over de voorgeschreven mechanische ventilatie beschikt, maar op natuurlijke wijze wordt geventileerd.
In tegenstelling tot wat het college hierover stelt blijkt uit de stukken dat de inrichting in strijd met de vergunning niet over mechanische ventilatie beschikt.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Het college heeft niet onderzocht of er aanleiding bestond in verband met deze overtreding handhavend op te treden. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten. Deze beroepsgrond treft doel.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 4 december 2007 komt voor vernietiging in aanmerking.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van 4 december 2007, kenmerk VVH/ljss 19460;
III. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 54,86 (zegge: vierenvijftig euro zesentachtig); het dient door de gemeente Hengelo aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Hengelo aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Klap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
315.